Wij gebruiken cookies op deze site om uw gebruikerservaring te verbeteren. Door op een link op deze pagina te klikken, geeft u ons toestemming om cookies te plaatsen.
Alleen functionele cookies Cookies accepteren

“Ze doen het dan toch maar, spreken in een vreemde taal”

“Sommige animatoren zijn native speakers”, vertelt Annelies Tanghe (23 jaar), vrijwilliger Engels en Nederlands voor anderstalige nieuwkomers (NT2). “Omdat zij een andere moedertaal spreken dan de deelnemers, kunnen de kinderen en jongeren echt een gezicht plakken op die taal. Daardoor wordt de taal minder afstandelijk voor hen.”

“Active presence, daar wordt er op kamp de hele tijd op gehamerd. Alle vrijwilligers zijn constant bij de deelnemers: tijdens de lunch, de activiteiten, vrije momenten … Zo oefenen ze de vreemde taal in alle dagelijkse situaties”, vertelt Annelies.

Met gebaren en beelden

“Voor de kinderen en jongeren die de vreemde taal nog niet zo goed kennen, is het best vermoeiend om voortdurend in die taal te spreken. Maar ik denk dat onze omkadering en activiteiten ervoor zorgen dat ze toch een heel fijne vakantie beleven. We zien heel veel deelnemers terugkeren het jaar daarop. Dat is toch het beste bewijs?”

“Zelf geef ik vooral les aan de deelnemers die de taal amper kennen. Ik gebruik bij elk woord dat ik uitspreek een gebaar of een beeld en ik praat ook heel traag zodat ik zeker ben dat ze me goed begrijpen.”

Connectie met hun leefwereld

“Tegelijk zorg ik ervoor dat de taalateliers niet te schools worden. Zolang er in de vreemde taal wordt gesproken, is het goed. Daarom is het belangrijk om connectie te zoeken met hun leefwereld, met wat ze meemaken, de liedjes die ze beluisteren … Zo bepalen ze deels hun eigen leerparcours Op een bepaald moment waren mijn deelnemers elkaar hun huis aan het tonen op Google Maps. Dat stond totaal niet in mijn planning, maar ik ben er toch met veel enthousiasme in meegegaan.”

Fier op mijn groep

“Ik hou vooral van themadagen. Dan werk ik de hele dag met de groep toe naar onder andere een toneelstukje dat ze ’s avonds tonen voor heel het kamp. Elke keer als mijn groep voor het publiek staat zonder enige hulp, ben ik zo ontzettend fier op hen. Ze doen het dan toch maar, spreken in een vreemde taal. En de reactie van de anderen is gewoon zo hartverwarmend.”